Met een bonzend hart leg ik de telefoon neer.
Mijn collega, die achter me zit, draait zich meteen om en zegt: “Nou, dat was niet mis. Die man was goed boos.”
“Ja”, zeg ik, “en het vervelende is dat ik niet precies weet waarom hij zo boos is. Hij is niet tevreden over een maatregel van de gemeente, maar waarom hij die heeft gekregen, weet ik niet.”
Van de zenuwen grinnik ik een beetje en zeg: “Pfff, dit was de eerste keer dat ik werd uitgescholden. Ik schrik ervan.”
“O, maar dat zal nog wel vaker voorkomen. Sommige mensen reageren nu eenmaal zo. Wat je trouwens niet meer moet doen is zo’n man zoveel ruimte geven om je uit te schelden. Je kan beter…”
Terwijl ze begint uit te leggen hoe ik het had moeten doen, en wat bij haar altijd zo goed werkt, luister ik gedwee naar haar adviezen. Al luisterend dwalen mijn gedachten af naar het gesprek en vraag ik me af hoe het toch komt dat iemand zo boos is, en meer nog: hoe ga ik dit nu verder aanpakken?
Ondertussen hoor ik mijn collega zeggen: “Met al mijn ervaring kan ik je zeggen dat dit het beste werkt: kort en duidelijk zeggen wat je vindt, en meteen een gesprek afkappen als er wordt gescholden!”
“Bedankt”, mompel ik en ik sta snel op. In een flits pak ik mijn mok om onder het mom van even thee halen, de kamer uit te kunnen. Luisterend naar haar laatste woorden is er ineens een gevoel van onkunde over me heen gekomen.
Dit is mijn eerste werkweek in deze nieuwe functie en het is wel duidelijk dat ik dit helemaal niet kan. Mijn collega heeft het net gezegd. Zo moet je het niet aanpakken.
Terwijl ik thee inschenk, komt er een andere collega naast me staan. “Hè, hè, ik was wel even toe aan een bakkie”, zegt ze. Ze kijkt me lachend aan, maar als ze mijn gezicht ziet, vraagt ze: “Wat kijk je raar. Is er iets?” Ik kan alleen maar knikken. “Kom, dan lopen we even naar buiten. Vertel eens, is er iets gebeurd?”
Pas als ik ’s avonds thuis mijn verhaal vertel, realiseer ik me dat ik was geschrokken van het schelden, maar dat ik me vooral vervelend begon te voelen door de adviezen van mijn collega. Niet omdat ze verkeerde adviezen gaf, of omdat die niet zouden werken, maar omdat ze ze gaf, terwijl ik er niet om had gevraagd.
Ik was er niet mee bezig.
Mijn aandacht zat nog bij het gesprek. Er was nog geen ruimte om te bedenken wat mijn rol was geweest en of ik die goed had uitgevoerd. Laat staan dat ik al aan het bedenken was of ik het anders had moeten doen.
Deze week dacht ik hieraan terug, toen een cliënte een vergelijkbaar verhaal aan mij vertelde.
Na het gesprek verwonderde ik me er voor de zoveelste keer over: hoe komt het toch dat als er iets gebeurt, of je een verhaal vertelt, dat wij dan heel gauw geneigd zijn om een advies te geven. “Nee joh, dat moet je niet zo aanpakken. Je kan veel beter…”
Of: “Weet je wat jij moet doen…”
Het geven van een advies is eigenlijk een blijk van medeleven. We helpen je met een advies. Daar heb je iets aan. Het is ondersteunend.
Maar tegelijkertijd heeft het ook iets kleinerends: je vertelt iets, en uit je verhaal blijkt dat het niet goed ging. Dat kan je dus niet, of nog niet, dus daar zal je wel hulp bij nodig hebben. Mooi, hier ben ik, met mijn advies.
We vergeten dan helemaal dat die ander misschien alleen zijn verhaal kwijt wil, of zijn beleving wil delen. Gewoon een luisterend oor nodig heeft. En nee, geen advies.
We willen allemaal de ruimte krijgen om onze eigen fouten te maken of ervaringen op te doen. Laten we elkaar die ruimte dan ook geven.
Als de ander advies nodig heeft, dan kan hij of zij er echt wel zelf om vragen.
Laten we daar rustig op wachten.