Je klopt met je vingers op tafel. Alsof je haast hebt en je maar met moeite je ongeduld kan bewaren.
Het is tweede kerstdag.
Rond kwart voor één en we zitten met z’n drieën rond de tafel.
De damp komt van de aardappels, die ik net afgegoten heb en ik ruik de geur van de spruitjes op mijn bord.
Ik heb geen trek, maar eet toch.
Terwijl je eet, kijk je recht vooruit. Naar de nieuwe kalender aan de muur. Recht tegenover je eettafel. Je praat over wat je ziet. Je vraagt je af of de meisjes op de foto (= je kleinkinderen) in Oostenrijk zijn, want je ziet veel sneeuw.
Ineens kijk je me aan en vraagt: ‘En hoe is het nu met jouw ouders?’
‘Goed’, antwoord ik en ik wacht op het, voor mij al bekende, vervolg.
‘O ja, maar je moeder had toch iets?’
‘Nee, het is goed met mijn moeder. Ze is niet ziek geweest.’
‘Ah, ik dacht toch…’
Bij het toetje leef je op. Slagroom is je favoriet, dus die heb ik bovenop je trifle gedaan.
Je kijkt er glunderend naar en zegt: ‘Ik eet altijd een toetje, want wij zijn echte Papbuiken.’
Ineens kijk je me aan en vraagt: ‘En hoe is het met jouw ouders?’
‘Goed’, antwoord ik en ik wacht op het vervolg.
‘O ja, maar je moeder had toch iets?’
‘Nee, het gaat goed met mijn moeder. Ze is niet ziek geweest.’
‘Ah, ik dacht…’
In gedachten zie ik mijn ouders samen aan de tafel zitten.
Gewoon aan de lunch, want zij eten liever ’s avonds warm.
Mijn moeder met haar grijze haren en haar bezorgde blik.
Mijn vader die met trillende handen zijn boterham smeert, waardoor het mes tegen zijn bord tikt.
Parkinson.
Maar dat heb ik mijn schoonmoeder niet verteld.
Aan een hoofd waarin Alzheimer de regie voert, moet je geen onrust toevoegen.
In mijn eigen hoofd geven deze twee ziektes al onrust genoeg.