Tagarchief: boeken

Wat loop jij hier te doen?

‘Ik ga logeren’. Haar blijdschap klinkt door in deze woorden. ‘Samen met Bobbie’. Ze wijst naar het hondje naast haar.

‘Wat fijn’, zegt de conducteur, terwijl hij haar kaartje aanpakt. ‘Ik ging vroeger bij mijn oma logeren, dan mocht ik laat opblijven en kreeg ik extra snoep’. Ze lacht opgetogen. Hij knipoogt en loopt verder.

Ondertussen kijk ik uit het raam en zie de kleurige bomen voorbij schieten. Ik ben onderweg naar Zwolle. Voor een werkafspraak.

Na het gesprek trakteer ik mezelf op een rondje door de boekhandel. Het nuttige en het aangename komen zo mooi samen.

Bij de literatuurafdeling kijk ik bij de uitgestalde boeken. Wat een kleuren.

Toch valt mijn blik op een boek dat niet opvalt door een kleur: Late dagen van Bernard Dewulf.

Jaren geleden las ik van hem Kleine dagen, en ik vond het prachtig. De alledaagse dingen weet hij heel knap in woorden te vangen.

Lukraak open ik het boek en meteen ben ik geboeid. Ik vergeet even waar ik ben.

Ik lees, ergens halverwege een pagina:
Een vraag die ons niet verlaat is als een stille koorts: wat loop jij hier te doen?
 Bijna dagelijks gaat het even door mijn hoofd: gevaar lopen. Dat loop ik hier te doen. Dat loopt vooral, inderdaad, alles wat ik liefheb hier te doen. Dát is voor mij vijftig-geworden-zijn: de zegeningen schitteren aan dunne draadjes. De dauwdraad van de etmalen. 
 En het is nog net te vroeg om dat te accepteren en het is te laat om het nog te negeren, dat alles van waarde weerloos is en almaar weerlozer wordt.
 Nooit heb ik me zo kwetsbaar gevoeld als nu.”

Hij verwoordt precies wat ik ook ervaar.

Ik sluit het boek en loop naar de kassa.

Deze foto op dinsdag blog, werd geïnspireerd door #PHOT ‘photo on Tuesday’, een initiatief van Karin Ramaker.

‘Je bent altijd zo vrolijk, maar ben je wel écht vrolijk?’

Langzaam rolt er een traan over mijn wang.

Meteen wrijf ik quasi nonchalant met mijn vingers langs mijn gezicht.

Heeft iemand het gezien?

Ik kijk om me heen.

Twee andere passagiers in de trein zijn druk in gesprek. En de jongen aan de overkant kijkt geconcentreerd naar zijn scherm.

Pff. Gelukkig. Er is niemand die aandacht heeft voor mij.

Ik kijk naar het boek op mijn schoot.

De reden voor mijn ontroering.

Jeetje, denk ik, waarom huil ik eigenlijk?

Dat is dus wat een boek kan doen.

Je laten huilen.

Dat gebeurde bij mij toen ik het boek van Tjitske Jansen las.

Tjitske Jansen 'Voor altijd voor het laatst'

In ‘Voor altijd voor het laatst’ beschrijft Tjitske anekdotes uit het leven van een vrouw.

Door deze anekdotes volg je de ontwikkeling die ze doormaakt: van klein meisje tot een jonge vrouw van eind dertig.

Doordat ze schrijft in de ‘ik-vorm’ ben je snel geneigd te denken dat het over haarzelf gaat. Hoewel dat in fictie nooit te bewijzen valt, zorgt dat er wel voor dat je door haar ‘ogen’ kijkt en leef je direct met haar mee.

Haar manier van schrijven is heel prettig.

Met goed gekozen woorden trekt ze je meteen in het verhaal.

‘Je bent altijd zo vrolijk, maar ben je wel echt vrolijk?’ Mijn vrolijkheid deed de meester denken aan de vrolijkheid van een clown met zo’n grote rode lachende schminkmond. De schmink moest het verdriet op het gezicht erachter verbergen. Ik voelde me beschuldigd. Ik wilde niet dat hij mij met zo’n clown vergeleek. Ik was geen clown. Ik deed niet alsof. Ik wás vrolijk. Op de dagen dat ik van hem les had, was ik nog vrolijker dan anders.

De anekdotes zijn kort. Soms bestaat het uit één alinea, uit een pagina, en nergens is het langer dan twee pagina’s. Hierdoor kan de schrijfster makkelijk overspringen naar een ander moment in ‘haar‘ leven. Als lezer spring je moeiteloos mee.

Ze gebruikt een afwisseling van korte zinnen en heldere beschrijvingen. De wendingen zijn verrassend waardoor je wil blijven lezen.

Dat vind ik zo knap aan dit boek: Tjitske Jansen weet je als lezer te raken zonder veel woorden. Later kwam ik erachter dat dit boek haar prozadebuut was en dat ze hiervoor dichtbundels schreef.

Waarom ik moest huilen toen ik dit boek las?

Door haar laatste woorden op de laatste pagina. Pagina 115.

Het is haar ‘dank je wel’ pagina.

Ze bedankt drie mensen, als laatste bedankt ze mysticus Stephen Boonzaaijer.

Ze schrijft:

‘Stephen Boonzaaijer. Na ons gesprek op 16 maart 2014 begreep ik eindelijk waardoor het schrijven nu al zoveel jaren moeizaam ging, en lukte het me weer.’

Haar woorden raakten me.

Sinds ik zelf blog, kijk ik met andere ogen naar teksten en boeken die ik lees.
Tijdens het lezen van dit boek, dacht ik een paar keer ‘Poeh, je zou maar zo kunnen schrijven.’

Ik kon me niet voorstellen dat deze schrijfster óók het worstelen met schrijven kent.

Ik verheug me nu al op een volgend boek van Tjitske Jansen.

Een langzaam afscheid

Boom

Het is druk en warm in de recreatieruimte. Tussen al het gepraat door hoor ik het geluid van een koffiemachine en rinkelende kopjes.

Twee tafels verder klinkt er gelach. Mijn ogen glijden langs de lachende gezichten. Een aantal mannen en vrouwen van middelbare leeftijd lachen en kijken naar een chique dame in een paarse jurk.

Er is één persoon die niet lacht: een oudere dame zit met haar beide handen voor zich op tafel en kijkt onaangedaan in de verte. Ik volg haar blik, maar ik kan niet ontdekken waar ze naar kijkt.

Het gezelschap om haar heen lacht weer. Het lijkt niemand op te vallen dat zij niet mee lacht.

Ik kijk naar mijn schoonvader tegenover me. Ook hij kijkt naar iets in de verte. Mijn schoonmoeder praat tegen haar zoon.

Ik zeg iets tegen mijn schoonvader over een boom die aan de overkant van de straat staat. Hij richt zijn hoofd iets op en kijkt naar buiten. Maar niet naar de boom. Toch knikt hij instemmend. Langzaam glijdt zijn aandacht weer weg.

Wat zal ik nu eens vragen?

We vonden elkaar in boeken.

In een flits zie ik hem weer staan voor onze boekenkast. Verbaasd pakt hij een deel van Het Bureau van Voskuil. ‘Goh, hebben jullie dit ook?’ ‘Het is van Karin’, zegt zijn zoon.

Al snel zijn mijn schoonvader en ik in gesprek over de inhoud. Hij neemt het boek mee naar de bank en de rest van de middag ligt het op zijn been. Van tijd tot tijd bladert hij erin en leest een stukje. Jaren eerder las hij alle delen. De beschrijvingen over het reilen en zeilen op een kantoor, hij moest erom grinniken.

Nu leest hij niet meer.

Ik probeer iets anders. ‘Kijkt u nu veel tv?’
Hij kijkt me vragend aan. ‘Nee’, zegt hij langzaam.
‘Vindt u het niet leuk?’
‘Er is niets leuks’, zegt hij.
‘Wat zou u dan leuk vinden?’, vraag ik.

Ineens lichten zijn ogen iets op. ‘Als ik jou zou zien.’
We lachen. ‘Wat jammer, dat ik niet op tv ben’, zeg ik.

Mijn schoonmoeder vraagt: ‘Waarom lachen jullie?’
Mijn schoonvader begint te antwoorden, maar blijft steken bij ‘Omdat…’

Langzaam wrijft hij met zijn hand over zijn voorhoofd.
En mompelt ‘Ik weet het niet.’

Mijn schoonmoeder begint over iets anders.

Bij het weggaan zwaaien we.

Hij zwaait terug. Langzaam. Met een stuurloze arm.

Later sta ik peinzend voor onze boekenkast. Ik kijk naar de stapel die ik nog graag wil lezen. En ik realiseer me dat het gaat om nu. Niet over morgen.

*Op 7 juli 2016  is mijn schoonvader overleden.
Tijdens de uitvaart op 11 juli 2016 las ik deze tekst voor.