Hoera!


Vandaag, 1 mei 2017, bestaat Karin Verheij Loopbaancoaching vijf jaar! Hoera!

Als je mij al langer volgt via sociale media dan weet je dat ik iedere maandag een #maandagquote deel.

Nu mijn jubileum op een maandag valt, vind ik het wel toepasselijk om de #maandagquote ook een keer op mijn blog te delen.

Niet om hem onder je neus te wrijven als de waarheid, wel omdat hij mij inspireert, en wie weet jou ook.

En nu: op naar de taart!

De illustratie is gemaakt door Agnes Swart.

 

 

 

‘Eigenlijk ben ik 28’

‘Karin, ik ben al zóveel toch?!’

Stéphanie, mijn au-pairkind, houdt haar vingertjes met moeite omhoog. Vier.
Ze zou het morgen al willen zijn.

‘Hoe oud bent u?’

‘Tweeëntachtig’, zegt mijn schoonmoeder.

In het antwoord van de ander klinkt bewondering: ‘Dát is een hele leeftijd.’

Ik slik en weet precies wat er nu gaat komen.

‘Ja.’

Verder pratend, struikelt mijn schoonmoeder bijna over haar woorden ‘Maar ik draai het altijd om. Dus eigenlijk ben ik 28.’

Leeftijd. Een raar fenomeen.

De enige keer dat ik er zelf meer mee bezig was, was toen ik dertig werd.

Maar dat had meer te maken met de onzekerheid die ik erbij voelde, dan door het getal.

Zou die prins op het witte paard nog wel komen, nu ik ‘al dertig’ was?

Ik ben tevreden met de leeftijd die ik nu heb bereikt.

Echt?!

Ja, echt.

Omdat ik weet dat ieder jaar een jaar ouder worden niet zo vanzelfsprekend is.

Wel merk ik dat het getal vijftig effect heeft op mijn gedachten over tijd.

Alsof dit cijfer een luikje in mijn hoofd heeft opengemaakt, waaruit wordt geroepen:

‘Joehoe, denk je hier wel even over na?!’

Ik kijk met oprechte verbazing naar het verleden en vraag me regelmatig af ‘Waar is de tijd gebleven?’

In mijn hoofd vul ik mijn eigen evaluatieformulier in: heb ik het wel besteed aan zaken die ik belangrijk vind?

Richting de toekomst werkt het ook anders. Meer dan ooit ben ik me ervan bewust dat het niet meer ‘oneindig’ is.

Waarom dacht ik dit allemaal niet toen ik negenenveertig was?

Leeftijd. Een raar fenomeen hè.

Foto: Sanah Suvarna

 

‘Hup, ga eens op zoek naar je geluk!’

‘Geluk. Tja, wat is nou geluk?’ Ze slist een beetje terwijl ze het zegt. Ze kijkt niet naar mij. Al haar aandacht is bij het speculaasje dat ze in haar koffie doopt.

Ik schrik op als er een groep mensen langs mijn tafeltje schuift.

Eén van de mannen verheft zijn stem: ‘Ja Klaas, die tafel daar, dan kunnen we allemaal zitten.’

Het geluid van stoelen over de houten vloer en druk gepraat naast mij zorgt ervoor dat ik niets meer versta van wat de oudere dame, twee tafels voor me, verder nog zegt.

Jammer. Ik was juist zo benieuwd.

Ik roer de melk door mijn koffie, neem een slokje en denk: Geluk. Daar is iets raars mee.

We willen het allemaal ‘gelukkig zijn’.

Ik ook.

In veel boeken of blogs is te lezen hoe je dat kan aanpakken.

In drie stappen naar meer geluk, dat klinkt simpel.

Maar ík krijg er de kriebels van.

Alsof gelukkig zijn een trucje is.

Alsof geluk maakbaar is. En het daarmee jouw probleem wordt als je het niet bent.

Iemand die blijft klagen en niet in beweging komt, die zou daar eens iets aan moeten doen:

‘Hup, ga eens op zoek naar je geluk!’

Maar op het moment dat mensen uit landen waar het niet zo makkelijk is om gelukkig te zijn op zoek gaan naar hun geluk in een ander land, worden we bang.

‘Nee, al die gelukzoekers kunnen wij hier niet hebben.’

Tijdens een gesprek met twee nieuwe cliënten voor een taalinstituut denk ik hieraan.
Tegenover me zitten een man en een vrouw.

‘Hebt u in het AZC Nederlandse les gehad?’, vraag ik aan de man.

De jongen naast hem vertaalt mijn vraag in het Arabisch. Het is herfstvakantie. Hij is tien, schat ik, en spreekt goed Nederlands.

De man kijkt naar de jongen en dan naar mij.

Hij schudt zijn hoofd.

Met mijn pen op het papier wil ik het antwoord al opschrijven.

De jongen begint te praten. Zijn stem klinkt opgewekt als hij zegt: ‘Nee, want toen was mijn zus nog zwanger. De baby werd geboren en is na vier dagen overleden. Toen konden hij,’ – zijn hand wijst naar de man – ‘en mijn zus geen Nederlands leren’.

Verschrikt kijk ik hem aan. ‘O, maar wat ontzettend verdrietig.’

De jongen, hij kijkt nog steeds opgewekt, zegt ‘Ja’.

Ik kijk naar de man en vrouw tegenover me. En knik ze aangedaan toe.

‘Och, wat verdrietig voor jullie. Wat erg.’

De jongen vertaalt mijn woorden.

We kijken elkaar aan. In de ogen van de man en de vrouw zie ik het verdriet.

Het blijft even heel stil.

Gelukzoekers? Het zou wat. Op de vlucht voor een oorlog en dan verlies je in een vreemd ver land, waar je de mensen niet kan verstaan, je baby.

Wat een geluk.

Waarom wandelen niet saai is

Wandelen.

Als kind vond ik het saai: ‘Met de fiets ben je toch veel sneller, waarom zou je dan gaan lopen?’

Nu vind ik het fijn.

Het lopen zorgt voor rust. Rust in mijn hoofd én in mijn lijf.

Het is niet saai. Er is tijd om te kijken. Naar vier reeën die snel achter elkaar het bospad oversteken, of naar de weerspiegeling van bomen in het water.

Allesbehalve saai.

Deze foto op dinsdag blog werd geïnspireerd door #PHOT ‘photo on Tuesday’, een initiatief van Karin Ramaker.

‘Je bent altijd zo vrolijk, maar ben je wel écht vrolijk?’

Langzaam rolt er een traan over mijn wang.

Meteen wrijf ik quasi nonchalant met mijn vingers langs mijn gezicht.

Heeft iemand het gezien?

Ik kijk om me heen.

Twee andere passagiers in de trein zijn druk in gesprek. En de jongen aan de overkant kijkt geconcentreerd naar zijn scherm.

Pff. Gelukkig. Er is niemand die aandacht heeft voor mij.

Ik kijk naar het boek op mijn schoot.

De reden voor mijn ontroering.

Jeetje, denk ik, waarom huil ik eigenlijk?

Dat is dus wat een boek kan doen.

Je laten huilen.

Dat gebeurde bij mij toen ik het boek van Tjitske Jansen las.

Tjitske Jansen 'Voor altijd voor het laatst'

In ‘Voor altijd voor het laatst’ beschrijft Tjitske anekdotes uit het leven van een vrouw.

Door deze anekdotes volg je de ontwikkeling die ze doormaakt: van klein meisje tot een jonge vrouw van eind dertig.

Doordat ze schrijft in de ‘ik-vorm’ ben je snel geneigd te denken dat het over haarzelf gaat. Hoewel dat in fictie nooit te bewijzen valt, zorgt dat er wel voor dat je door haar ‘ogen’ kijkt en leef je direct met haar mee.

Haar manier van schrijven is heel prettig.

Met goed gekozen woorden trekt ze je meteen in het verhaal.

‘Je bent altijd zo vrolijk, maar ben je wel echt vrolijk?’ Mijn vrolijkheid deed de meester denken aan de vrolijkheid van een clown met zo’n grote rode lachende schminkmond. De schmink moest het verdriet op het gezicht erachter verbergen. Ik voelde me beschuldigd. Ik wilde niet dat hij mij met zo’n clown vergeleek. Ik was geen clown. Ik deed niet alsof. Ik wás vrolijk. Op de dagen dat ik van hem les had, was ik nog vrolijker dan anders.

De anekdotes zijn kort. Soms bestaat het uit één alinea, uit een pagina, en nergens is het langer dan twee pagina’s. Hierdoor kan de schrijfster makkelijk overspringen naar een ander moment in ‘haar‘ leven. Als lezer spring je moeiteloos mee.

Ze gebruikt een afwisseling van korte zinnen en heldere beschrijvingen. De wendingen zijn verrassend waardoor je wil blijven lezen.

Dat vind ik zo knap aan dit boek: Tjitske Jansen weet je als lezer te raken zonder veel woorden. Later kwam ik erachter dat dit boek haar prozadebuut was en dat ze hiervoor dichtbundels schreef.

Waarom ik moest huilen toen ik dit boek las?

Door haar laatste woorden op de laatste pagina. Pagina 115.

Het is haar ‘dank je wel’ pagina.

Ze bedankt drie mensen, als laatste bedankt ze mysticus Stephen Boonzaaijer.

Ze schrijft:

‘Stephen Boonzaaijer. Na ons gesprek op 16 maart 2014 begreep ik eindelijk waardoor het schrijven nu al zoveel jaren moeizaam ging, en lukte het me weer.’

Haar woorden raakten me.

Sinds ik zelf blog, kijk ik met andere ogen naar teksten en boeken die ik lees.
Tijdens het lezen van dit boek, dacht ik een paar keer ‘Poeh, je zou maar zo kunnen schrijven.’

Ik kon me niet voorstellen dat deze schrijfster óók het worstelen met schrijven kent.

Ik verheug me nu al op een volgend boek van Tjitske Jansen.

Feedback vragen? Echt niet!

feedback-vragen

‘Eigenlijk heb ik geen hulp nodig’, zegt ze.
Ik zet mijn koffie weer neer en zeg niks.

Ze kijkt me aan. ‘Nou ja, niet bij het vinden van mijn passie of zoiets, want ik weet al welke baan ik wil.’

Ze solliciteert al een half jaar op banen. Van tijd tot tijd mag ze op gesprek komen, maar ze wil dat het sneller gaat, vertelt ze me.

Daarom heeft ze mij gebeld. Ze wil dat ik haar help.

Aha! Dus dit is de vraag.
Solliciteren vraagt om volhouden en dat is best lastig.

Dat begrijp ik.

Als je van tevoren zou weten dat je binnen zoveel tijd dé baan zou hebben, dan zou je tenminste weten waar je aan toe bent.

Helaas kan niemand je dit vertellen. En dat maakt solliciteren lastig.

Zwaar ook.

Want hoe vaak iedereen in je omgeving ook zegt dat je die leuke werkplek echt wel zult vinden, jij moet maar steeds weer de energie opbrengen.

Die onzekerheid kan ik als loopbaancoach niet wegpoetsen.

Ik kan ook niet zorgen dat het sneller gaat.

Ik kan wel zorgen dat je brief en cv beter worden.
En dat we samen bekijken wat je verder nog nodig hebt bij het solliciteren.

Mijn cliënte deed al heel veel goed. Alleen het vragen om feedback bij een afwijzing deed ze niet altijd.

Ze wist wel dat feedback vragen handig is, maar soms baalde ze zo van de afwijzing, dat ze er niet meer aan wilde denken.

Dan belde ze maar niet.

Logisch.

Maar toen ik aangaf dat het juist belangrijke informatie voor haarzelf kan opleveren, wilde ze het toch wel weer proberen.

Baat het niet dan schaadt het niet.

Bij een volgende sollicitatie kreeg ze wéér een afwijzing.

Toen ze belde om te vragen naar feedback, was de werkgever verrast door haar vraag.

Vervolgens hadden ze een leuk gesprek.

De volgende dag werd ze teruggebeld. De werkgever vond het zo goed dat ze om feedback had gevraagd, dat hij haar graag alsnog voor een gesprek wilde uitnodigen.

Hij had het nog niet eerder meegemaakt, dat iemand na een afwijzing om feedback had gevraagd. Daardoor viel ze op.

Het sollicitatiegesprek verliep goed. En mijn cliënte kreeg de baan.

Zo zie je maar weer dat het altijd de moeite waard is om geen enkele kans te laten liggen in je zoektocht naar een nieuwe baan. Hoe lastig dit in eerste instantie misschien ook lijkt.

Foto: Daria Nepriakhina

Overstap

Utrecht Vaartsche Rijn

Gisterochtend op station Utrecht Vaartsche Rijn.
Ik was op weg naar Veenendaal en stapte hier over.

Niets bijzonders, ware het niet dat dit station nieuw is.

Drie weken oud.

En dat is best raar. Het voelt nog onbekend.

Het is het enige station dat ik helemaal gebouwd heb zien worden.

Het ligt tussen ‘mijn halte’ en station Utrecht.

Mijn overstaptijd was 15 minuten.

Terwijl ik daar stond keek ik om me heen.

Ik zag een stukje van Utrecht dat ik anders alleen in het voorbijgaan zag.

En ik zag lijnen. Steeds meer lijnen.

Deze foto op dinsdag blog werd geïnspireerd door #PHOT ‘photo on Tuesday’, een initiatief van Karin Ramaker.

 

Waarom ik wel schreeuw, maar niet van de toren

Wat wil jij van de toren schreeuwen?

Op grote hoogte staan.

Dat is niets voor mij.

Ooit stapte ik met bibberende knieën en klotsende oksels in een kabelbaantje om ergens ‘op een berg’ met mijn au pair gezin te gaan lunchen.

Het ging. Natuurlijk.
Maar als ik mag kiezen blijf ik liever op de begane grond.

Zo bleef ik koffiedrinken onder een kerktoren in Oxford, terwijl mijn lief de 120 en nog wat treden beklom om van het uitzicht te genieten.

Dus iets van een kerktoren gaan staan schreeuwen, dat is niets voor mij.

Schreeuwen? Nee, daar ben ik niet van. Laat mij maar rustig praten.
Dat past bij me.

Die kerktoren en dat schreeuwen stonden me dan ook behoorlijk in de weg om de vragen van de Kommaarop van deze maand te beantwoorden.

Hoewel de vragen ‘Wat zou jij van de kerktoren willen schreeuwen?’
‘Waar luid jij de noodklok voor?’ en ‘Waar hang jij de vlag voor uit?’ wel door mijn hoofd bleven spelen.

Want stel dat ik daar toch zou staan, daar bovenop die kerktoren, wat zou ik dan te zeggen hebben?

Iets dat me echt, echt aan mijn hart gaat.

Vorig week donderdag bij het wakker worden wist ik het ineens.

Wat ik van de kerktoren zou willen schreeuwen is: ‘Laten we aardig zijn voor onszelf’.

Je denkt nu vast ‘ja, ja, weer zo’n softe coach die iets roept over aardig zijn’.

Makkelijk zeg. Een echte open deur.

En ja, dat ben ik met je eens. Het is een open deur.

Maar hee, doe jij die deur vaak open?

Ben jij echt aardig voor jezelf? Net zo aardig als je, voor je vriendin, partner, moeder of wie dan ook, bent?

Geef jij jezelf weleens een compliment? Of echt vrije tijd? Tijd, die je mag besteden zoals jij wil? Sta jij het jezelf toe om fouten te mogen maken, of moet alles in één keer goed?

Aardig zijn voor onszelf zorgt voor lichtheid. Minder zwaarte of zorgen. En dat gun ik onszelf van harte.

De noodklok luid ik voor het feit dat nog steeds 2,5 miljoen mensen in Nederland niet goed kunnen lezen, schrijven of rekenen. 2,5 miljoen! Ik vind het nogal wat.

Tegenwoordig hebben we voor alles wel een dag: vandaag is het Wereld Alfabetiseringsdag. Landelijk is dit de week van de Alfabetisering. Ik juich het toe dat er op deze manier aandacht voor wordt gevraagd.

En ik juich niet alleen. Ik doe er zelf ook iets aan. Een dag in de week geef ik een taaltraining aan medewerkers in een ziekenhuis, zodat zij hun taalniveau kunnen verbeteren, waardoor ze met meer gemak en plezier kunnen leven en werken.

En last but not least hang ik de vlag uit voor iedereen die belangeloos iets doet voor een ander.

Zoals je buren of je familie die voor je post of planten zorgen, terwijl je op vakantie bent.

Maar er zijn natuurlijk legio situaties te noemen waarbij het heel fijn is dat een ander je helpt. Kijk maar eens om je heen.

En hoe klonk dit vanaf de begane grond?

Dit blog is geschreven in het kader van Kommaarop. Een idee van Agnes Swart en Tessa Wiegerinck.

Het geheim dat mijn oma met mij deelde

Oma en opa

Praten.

Mijn opa en oma vonden dat lastig.

Dus veel gepraat werd er niet.

Of eigenlijk werd er heel wat afgepraat, maar niet over hoe je je voelde of wat je dacht.

Het is dan ook best bijzonder dat één van mijn fijnste herinneringen aan mijn oma over een goed gesprek gaat.

Een gesprek tussen haar en mij. Op een zomerse zondagmiddag op het bankje voor hun huis.

Ik was vijfentwintig, studeerde en dacht veel na over mijn toekomst.

Terwijl ik peinzend naar een hommel keek die om de leeuwenbekjes zoemde, vroeg ik haar ‘Bent u tevreden met uw leven?’

Ik zie nog haar verbaasde ogen en hoor haar zeggen: ‘Och kind, wat een vraag.’

Mijn oma zei altijd ‘kind’ tegen je. Ik vond dat fijn. Het voelde vertrouwd.

Ik kende dit al. Je kreeg een antwoord, maar niet echt. Dus hield ik aan. ‘Ja, best een vraag hè. Maar wat is uw antwoord. Bent u tevreden met uw leven?’

Of ze aan me kon zien dat het belangrijk voor me was, of dat ze gewoon in een open bui was, ik zal het nooit weten. Maar ze antwoordde.

‘Ik ben best tevreden, maar soms vind ik het jammer dat ik dingen niet heb kunnen doen.’

Enigszins verrast door haar antwoord, vroeg ik ‘O ja? Wat dan?’

‘Ik had ook wel willen studeren bijvoorbeeld.’

‘O ja! En wat?’

‘Dat weet ik niet precies. Maar leren vond ik altijd fijn. En met wat je leert kan je weer anderen helpen. Maar bij mij liep het anders.’

In mijn hoofd zag ik meteen voor me hoe anders dat het liep. Ze trouwde, kreeg zes kinderen en zorgde voor haar gezin. Ze ging trouw naar de kerk, hield van handwerken, haar planten en haar tuin. Ze deed dingen op vaste dagen. Op maandag was het wasdag en op vrijdag bezocht ze bekenden in het bejaardenthuis. Op zaterdag kwamen de kinderen en kleinkinderen en op zondag was het een rustdag. Dat was haar wereld.

Ondertussen praatte ze verder: ‘Ach, weet je kind, toen ik zo oud was als jij gingen meisjes niet studeren. Je hielp thuis of had een dienstje en je trouwde. Het was een andere tijd. Het is fijn dat meisjes van nu die kans wel hebben.

Het is belangrijk dat je een kans krijgt en die benut. Het maakt niet uit wat je doet in je leven, als je er zelf maar iets van maakt.’

Nu ik dit schrijf zie ik ons daar weer zitten. Ik heb lange tijd niet aan dit gesprek gedacht, maar bij het nadenken over de Kommaarop vraag: ‘Waardoor laat jij je leiden in je ondernemersleven?’ dacht ik eraan terug en realiseerde ik me dat dit het is wat mij drijft in het leven en dus ook in mijn werk.

Anderen verder helpen, zodat ze de kansen zien die er voor ze zijn en ze in staat zijn om ze goed te benutten. Niet alleen nu, nu ik mijn eigen bedrijf heb, maar ook toen ik in dienst was bij een organisatie.

In het laatste jaar dat ik studeerde werd mijn oma ziek. Ze overleed voordat ik mijn bul kreeg uitgereikt. Maar ik wist zeker dat ze op die dag naar mij keek daar vanuit de hemel.

Dit blog is geschreven in het kader van Kommaarop, een idee van Agnes Swart en Tessa Wiegerinck.

‘Was het de moeite waard?’

Church St Thomas à Becket, Fairfield
Foto: Jeroen Nijs

Het is warm.

Het fluitekruid langs de weg buigt in de wind.

Het ruikt naar mest. In de verte blaat een schaap.

We duwen tegen een hekje dat piepend opengaat.

Het is halverwege mei en we hebben vakantie. We wandelen.
Richting een kerkje dat in een weiland ligt. Midden tussen de schapen.

Het is er stil.

Het lijkt siësta-tijd in Engeland. De schapen met lammetjes liggen in het gras.

Het kerkje ligt er al eeuwen.

Een smal paadje leidt ons er naartoe.

Halverwege het pad wijken we automatisch iets uit voor een zwanenpaar dat aan de kant van een sloot zit.

Na een paar minuten staan we naast het kerkje.

Mijn lief fotografeert wat en ik mijmer. Wat een rust en stilte.

We zwijgen en genieten.

Na een tijdje lopen we het paadje weer terug.

Zorgvuldig sluiten we het hekje achter ons.

Langzaam wandelen we de weg af in de richting van de auto.

Ineens klinkt er een stem. Twee grijze dames met wandelschoenen aan komen ons tegemoet. ‘We zagen jullie bij het kerkje, was het de moeite waard?’